ZONDEN ALS SPIJT
Het achteloos weggooien van goed eten, het lompe verdriet van een te vroeg afgebroken leven, een kat-in-de-zak die we afdoen als ‘zondegeld’: we noemen het allemaal even makkelijk zonde. Zonde heeft iets van spijt dat het zo gelopen is en van verdriet dat het ook anders had kunnen gaan, of zelfs had moeten gaan. Het is jammer. Het eten blijft over, het bier blijft verspild, de tegoedbon blijft verlopen. Het is letterlijk ‘jammeren’, in stilte of tegen een goede vriend, en weer door. Want zo onbarmhartig is het leven: veel tijd om erbij stil te staan heb je niet.
Zonde heeft iets van spijt. En spijt hebben we genoeg, in deze dagen, in onze contreien. We hebben spijt dat we onze Brabantse boeren niet beter hebben geholpen met verduurzamen.
En met de spijt komt de gêne. We generen ons bijkans dood dat Brabant internationaal meer bekend staat als betrouwbare leverancier van geestverruimende middelen dan om haar worstenbroodjes en kenniswerkers. We generen ons voor onze Turkse bisschop die op zijn jaarlijks bezoek aan de provincie zich als een eenmans-mobiele eenheid tussen roetveegpieten en origineelpieten moet manoeuvreren. Dat PSV de voetbalamateurs uit Amsterdam en Alkmaar voor moet laten gaan. Dat we onze grazige weilanden laten volbouwen met onmetelijk lelijke blokken, gevuld met de afgoden van onze moderniteit, gemakkelijk en ongezien thuisbezorgd, zonder dat iemand nog weet wie ze ooit besteld heeft, en waarom.
We grossieren in maatschappelijk onbehagen, in Brabant, in Nederland, in de Europese Unie. Het is ’t gevoel dat er iets dreigends in de lucht hangt, maar niemand weet precies wat het is of wanneer het komen gaat. Het onbehagen groeit, omdat onze voortdurende roep om veiligheid op onze even dringende eis van vrijheid botst.
Het is de leugen dat alles tegelijk kan. Dat we én onze boeren vlees laten produceren én onbetaalbare woonwijken bouwen. Dat we én de hoeveelheid stikstof verminderen én 130 kilometer per uur over snelwegen rijden. Dat we én internationaal handel drijven tot meer eer en opbrengst voor ons allemaal én tegelijkertijd onze grens potdicht houden voor hen die we ongeschikt achten in deze weelde mee te delen.
Het maatschappelijk onbehagen, een op de lippen van politici, beleidsmakers, opinieleiders en beroepsanalisten bestorven term, komt voort uit onze individuele en collectieve eis tot absolute veiligheid en al even absolute vrijheid. We eisen de vrijheid om ons leven in te richten zonder last te hebben van een ander, of ie nu aan de andere kant van de straat of van de wereld woont. We willen vrij zijn om overal heen te vliegen voor werk en vakantie, vrij om te eten en te drinken waar we trek in hebben, vrij om te werken waar en voor wie we willen.
Maar het leven heeft de vervelende neiging zich weinig van onze zelfgeschapen utopieën aan te trekken. We leven in een gebroken wereld vol ellende, rampen en ongelukken. Soms uit nalatigheid, soms uit kwade wil, maar veel vaker uit stom toeval of uit de ongewenste gevolgen van keuzes die onze ouders voor ons maakten toen we nog te klein waren onze eigen naam te schrijven. De illusie van de maakbare samenleving wordt ruw verscheurd door de kwetsbaarheid die ons bestaan kenmerkt en die ook paradoxaal genoeg maakt wie wij zijn. Voor wie geen dood bestaat, is elke dag zinloos. Alleen voor degene wiens dagen zijn geteld, is elke dag kostbaar.
Niettemin proberen we ons ongeluk en onze ellende in goede banen te leiden. We hebben wetten, protocollen, verdragen, beschikkingen en handleidingen. We delen notities, memo’s, artikelen en analyses. En mocht er toch nog iets fout gaan, dan halen we ons recht bij de rechter, roepen we om het aftreden van de minister of eisen we een onafhankelijk onderzoek. En met elke wet, elke rechtelijke uitspraak, elk protocol, elke camera in de stad en elke webservice die de AIVD mag inzien, krimpt onze vrijheid.
Tegelijkertijd zijn we gelukkiger dan ooit, is de welvaart hoger dan ooit, zijn er meer banen dan ooit, minder werkelozen dan ooit en vliegen we meer dan ooit naar warme vakantieoorden. Het is de paradox van de gelukkige, die vergeten is dat hij ooit ongelukkig was en daarom zijn huidige situatie niet naar behoren kan inschatten. De grote problemen zijn opgelost, waartegen onze grootouders nog streden. We hebben vrede, we leven in goede gezondheid, we hebben een baan, vrienden, gezin, geliefden, kinderen. En toch blijft de existentiële twijfel knagen. Zoals Doe Maar al zong: Is dit alles wat er is? Bovendien hebben terrorisme en meerdere financiële crises ons doen inzien hoe kwetsbaar onze collectieve welvaart en ons persoonlijk geluk zijn.
We vinden het allemaal maar wat zonde. Zonde van de tijd, van de moeite, van het geld, van het idee dat het allemaal anders had gekund. We hebben spijt van ons verleden, zitten in het heden met de brokken en willen die wanhopig lijmen voor een onzekere toekomst. We hebben spijt dat we niet onbekommerd gelukkig kunnen zijn. Zonde, inderdaad, dood- en doodzonde.