Om precies te zijn: de geologische ligging en grondsoorten van Brabant vormen de basis voor de geschiedenis van Dinteloord, van de Suiker Unie en zo van het Cosun Innovation Center*. Van de komst van Philips naar Eindhoven en daarmee van ASML en VDL even verderop. Van de Maas die bij de Duitse grens door een stuwwal naar het westen is gedwongen en daarmee van een opvallend cultuurverschil tussen Brabant en ‘boven de rivieren’. Van de kolen in het Ruhrgebied en een dam in de Rotte die samen leiden tot een florerend logistiek complex door heel Brabant, goed zichtbaar rond Waalwijk. Van de dijk die de Langstraat eerst is, waarop ontginning volgt in de veertiende eeuw met water en eikenbossen eromheen, waardoor leerlooien en schoenmaken kunnen opbloeien, om vervolgens bij hun neergang aanleiding te zijn voor een sport- en wandelpark dat later De Efteling wordt. Precies zoals Auke van der Woud beschrijft in Het Landschap, De Mensen, co-evolueren landschap en bevolking. Het landschap dicteert niet wat er gebeurt. Het schept wel gunstige of juist ongunstige voorwaarden.
De beschikbaarheid van grond, de prijs ervan en het moreel kompas over de verplichtingen die met grondbezit gepaard gaan, beïnvloeden de kwaliteit van het Brabantse buitengebied. De co-evolutie tussen land en mensen leidde in Brabant tot stedelijkheid, met Tilburg en Eindhoven als meest intensieve voorbeelden. De randen van Brabant kennen juist een hoog percentage agrarisch terrein. Brabant vandaag is dus stad én buitengebied. Maar daarbij is ook typisch voor Brabant de halve maan van min of meer verstedelijkt gebied die van Etten-Leur loopt tot aan ’s-Hertogenbosch en door tot Valkenswaard: het Brabants ‘stadteland’. Agrarische gebieden zijn de spiegel hiervan met concentraties in Noordoost- en West-Brabant. Opvallend is daarbij het geringe percentage agrarisch terrein rondom Eindhoven.
Door een Europese bril bezien heeft Brabant trouwens nauwelijks buitengebied. In de typologie van Eurostat is alleen Noordoost-Brabant een regio tussen stad en platteland en de rest overwegend één stedelijke regio. Écht platteland vind je volgens de eurostat-definitie nergens in Nederland. Eén groot stadteland dus, met plukjes landelijker gebied. Dat verklaart wellicht dat de gestaag oplopende druk op de ruimte in Brabant door velen zo sterk wordt gevoeld.
Tijdens de coronacrisis groeide die druk in sneltreinvaart. Niet alleen kreeg de logistiek een boost, ook bleek er in no-time een schrijnend tekort aan beleefbare natuur dichtbij huis. Dit illustreert de toch al groeiende spanning tussen het Brabants grondgebruik en de waarden die we belangrijk vinden, in combinatie met de ruimte die nodig is voor de energietransitie, klimaatadaptatie, waterberging en biodiversiteit.
De druk zit daarbij niet alleen in de hectares. De visuele druk van windmolens, glastuinbouw, zonnecentrales en distributiecentra klinken minstens zo sterk door in het Brabants gesprek over ruimtelijke kwaliteit.
Voor beide is aandacht nodig: de hectares én het visuele. We vragen aandacht voor de gevolgen van een veranderend Brabant voor grondbenutting. Voor nieuwe combinaties bijvoorbeeld. En voor wat we níet (meer) willen. Daarmee wordt deze longread een opmaat voor een gesprek over mogelijke toekomsten van het Brabantse buitengebied – een gesprek dat nodig is voor werkelijke keuzes.
*Het kennis- en expertisecentrum van Cosum (voorheen Suiker Unie)